Leviticus 8

Inleiding

Na de beschrijving van de offers, wat de priesters brengen, volgt nu de historische wijding van Aäron en zijn zonen tot priesters. We worden getuigen van de instelling van het priesterschap. De instelling gebeurt volgens de beschrijving in Exodus 29, waarin het priesterschap wordt aangekondigd en waar de voorschriften worden gegeven hoe de instelling moet gebeuren (Ex 29:1-46).

Mozes moet Aäron en zijn zonen wijden

In Aäron en zijn zonen zien we een type of een afschaduwing van de Heer Jezus als Hogepriester en de gelovigen als priesters. Alle gelovigen zijn priesters (1Pt 2:5). Dat is het beginsel. Helaas functioneren niet alle gelovigen van de gemeente als priester. De beelden van het Oude Testament laten zien hoe we praktisch ons priesterschap kunnen waarmaken, hoe we als gelovige een priester kunnen worden. Een priester is iemand die offers aan God brengt. God wil graag dat wij Hem geestelijke offers brengen.

De priesterdienst is niet alleen een persoonlijke zaak. Het gaat de hele gemeente aan: de hele gemeente van Israël komt samen bij de tent van ontmoeting of de tent der samenkomst (Lv 8:3-4). Priesterdienst in het Oude Testament wordt hoofdzakelijk verricht ten behoeve van het volk, dat wil zeggen voor anderen. Het priesterschap van de gelovigen komt vooral tot uitdrukking in de samenkomsten van de gelovigen, wanneer zij als gemeente samenkomen op de plaats waar God woont (Mt 18:20).

Aäron en zijn zonen met water gewassen

Het wassen met water is hier niet om iets onreins weg te wassen. Een gelovige die een priester wil zijn, gebruikt het water van het Woord niet alleen om gereinigd te worden, maar vooral ook om rein te blijven.

De hogepriesterlijke kleding aangedaan

De kleren van de hogepriester spreken van de hogepriesterlijke dienst van de Heer Jezus. Hij is de hemelse Mens en Hij bekleedt een hemels hogepriesterschap, terwijl uit alles wat Hij doet ook Zijn Goddelijke heerlijkheid blijkt. Hij vertegenwoordigt Gods volk bij God. In Exodus 28 worden de kledingstukken uitvoerig beschreven (Ex 28:1-43). De beschrijving daar vindt in een andere volgorde plaats dan hier. Hier zien we hoe de kleding achtereenvolgens wordt aangetrokken, dat is van binnen naar buiten. In Exodus wordt de kleding van buiten naar binnen beschreven (Ex 28:4; Lv 8:7-8). Zie voor de betekenis van de kledingstukken de toelichting bij Exodus 28.

De zalving

Niet alleen moeten er geheiligde priesters zijn, maar ook alles waarmee zij hun dienst uitoefenen moet geheiligd zijn. Alleen wat door de Heilige Geest – de zalfolie spreekt van Hem – gezalfd en daardoor geheiligd is, kan met God in verbinding worden gebracht.

Aäron als een beeld van de Heer Jezus wordt gezalfd met olie nog voordat er bloed op hem is aangebracht. Bij de zonen van Aäron als een beeld van de gelovigen die priesters zijn, wordt eerst bloed aangebracht en daarna olie. In de geestelijke betekenis wil dit zeggen dat de Heilige Geest zonder toepassing van bloed op de Heer Jezus kan komen, want Hij is de volmaakte, zondeloze Mens. Wij zijn van nature zondaren. Op zulke mensen kan de Heilige Geest pas komen, nadat zij gereinigd zijn van hun zonden door het bloed van het offer van Christus.

De priesterlijke kleding aangedaan

Nadat Aäron als beeld van de Heer Jezus met zijn hogepriesterlijke waardigheid is bekleed, kunnen nu zijn zonen als priesters bekleed worden. Er is alleen een priesterschap van alle gelovigen mogelijk omdat de Heer Jezus hen daartoe bekwaam heeft gemaakt. De priesterkleren spreken van de waardigheid die de gelovigen nu bezitten om als priesters in het heiligdom tot God te naderen.

In de brief aan de Hebreeën zien we hoe wij door het offer van Christus volmaakt geheiligd zijn (Hb 10:14). Daardoor hebben wij vrijmoedigheid om als priesters tot God te naderen (Hb 10:19; 22a). Een extra aansporing om dat te doen is de aanwezigheid van de Heer Jezus daar als de “grote Priester over het huis van God” (Hb 10:21).

De offers voor de wijding

Voor de wijding van de zonen van Aäron worden drie offers gebracht:

1. een zondoffer (Lv 8:14),

2. een brandoffer (Lv 8:18) en

3. een wijdingsoffer (Lv 8:22).

Het wijdingsoffer is een bijzondere vorm van het dankoffer.

Op alle drie offers leggen Aäron en zijn zonen hun handen. Zoals we al vaker hebben gezien, betekent het opleggen van de handen het zich een maken met dat, waar de handen op worden gelegd. Wie priester wil zijn, moet zich een maken met het werk van de Heer Jezus.

Bij het zondoffer wil het zeggen dat ik, om priesterdienst te kunnen verrichten, me goed bewust moet zijn dat al mijn zonden overgegaan zijn op de Heer Jezus, dat Hij mijn zonden heeft gedragen en daarvoor geoordeeld is. Evenzeer mag en moet ik me bewust zijn dat ik voor God sta in al de aangenaamheid van het offer van de Heer Jezus dat Hij als brandoffer aan God heeft gebracht. Ik ontleen mijn waardigheid om priester te zijn niet aan iets in mijzelf, maar uitsluitend aan Hem.

Als ik nu als priester aan God gewijd ben, kan ik mijn taak als priester alleen toegewijd aan God volbrengen als ik zie dat de Heer Jezus de grote Priester is, Die als het ware wijdingsoffer in alles volmaakt toegewijd is aan God. Hij heeft altijd volmaakt alles gedaan wat de Vader Hem geboden heeft (Jh 6:38; Jh 10:18; Jh 14:31a).

Opmerkelijk is nog dat alle offers hier door Mozes worden gebracht. De priesters kunnen dat nog niet, ze zijn nog niet gewijd. Mozes kan dat wel. Hij heeft geen wijding nodig. Hij is een beeld van de Heer Jezus als de Leraar van de gerechtigheid.

Wat er met het zondoffer en het brandoffer gebeurt, hebben we al gezien in respectievelijk Leviticus 4 en Leviticus 1. Dat geldt ook voor het wijdingsoffer, hoewel dat niet zo uitdrukkelijk is genoemd. Het wijdingsoffer is namelijk een speciaal soort dankoffer. In Leviticus 7 wordt het in de samenvatting van de wetten op de offers toch apart vermeld, maar wel in verbinding met het dankoffer (Lv 7:37). In de Statenvertaling wordt dit offer “vuloffer” genoemd. Dat ziet op het vullen van de handen van Aäron met delen van het offer (Lv 8:27).

Het dier voor het wijdingsoffer is een ram, evenals het brandoffer. Dat wil zeggen dat onze wijding en toewijding als priesters hetzelfde karakter moeten hebben als het brandoffer. Onze wijding en toewijding moeten dezelfde kenmerken hebben als de wijding en toewijding van de Heer Jezus (vgl. Ef 5:1-2). Dat betekent de inzet van onze hele persoon.

Dat het wijdingsoffer een speciaal soort dankoffer is, blijkt wel uit de speciale toepassing van een deel van het bloed. Het bloed van het wijdingsoffer wordt toegepast op drie lichaamsdelen (Lv 8:23-24). Het bloed van Christus, Zijn toewijding tot in de dood, is de grondslag voor onze toewijding.

Het bloed wordt het eerst op het oor gedaan. Het oor spreekt van luisteren, horen, gehoorzamen. Daarmee begint elke ware priesterdienst. Eerst moeten we luisteren om te weten wat de Heer van ons vraagt, hoe Hij alles hebben wil. Pas dan kunnen we handelen (hand) en wandelen (voet), in overeenstemming met de betekenis en waarde van het bloed.

Het beweegoffer

Het vet en het graanoffer, de koeken, spreken respectievelijk van de energie en het volmaakte leven van de Heer Jezus. De rechterachterbout spreekt van Zijn kracht om te wandelen op aarde. Voor Zijn wandel op aarde ontleent Hij Zijn kracht aan Zijn gemeenschap met de Vader.

Dat alles wordt op de handen van Aäron en zijn zonen gelegd, waardoor symbolisch beslag wordt gelegd op hun leven. In beeld wijst dit erop dat zij hierdoor goed begrijpen Wie de Heer Jezus is en wat Hij heeft gedaan voor hun wijding. Dat bewegen ze voor Gods aangezicht heen en weer. Ze laten het allemaal aan God zien, om Hem als het ware te laten genieten van de heerlijkheid die in het leven van de Heer Jezus voor Hem te vinden is. Als we dat zo aan God voorstellen, genieten we er ook zelf van.

Mozes brengt het beweegoffer op het altaar. Hij krijgt het borststuk, nadat hij het als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE heeft bewogen. Het borststuk doet denken aan het hart en daarmee aan de liefde van de Heer Jezus die de oorsprong van alles is. De liefde van de Heer Jezus vindt volle genoegdoening in het resultaat van Zijn werk waardoor een priesterschap tot stand is gekomen. Daaraan mogen we ook denken als we er verwonderd bij stil staan dat wij nu in staat zijn priesterdienst te verrichten.

Besprenkeling met olie en bloed

Nadat de offers zijn gebracht, worden Aäron en zijn zonen besprenkeld met olie en bloed, waardoor zij tot het priesterschap geheiligd worden. Aan alle voorwaarden, zoals God die heeft bepaald, is voldaan. Olie en bloed spreken ervan dat de Heilige Geest en het bloed van Christus de grondslag vormen waarop wij, met Christus verbonden, onze plaats bij God hebben (vgl. 1Pt 1:2).

Het voedsel van Aäron en zijn zonen

De voorgaande handelingen zijn nodig om hen in de positie van priesters te brengen. Ze hebben een door God gegeven basis gelegd om priesterdienst uit te oefenen. Wat nog nodig is, is de kracht om die dienst te verrichten. Daarvoor geeft Mozes aan Aäron en zijn zonen het vlees van het wijdingsoffer, een dankoffer, en de daarbij gebrachte koeken te eten. Het is voedsel voor Aäron en zijn zonen. Zonder dit voedsel komt er geen ware priesterdienst.

Gelovigen die weten dat zij tot priesterdienst zijn geroepen of gewijd, voeden zich met de gedachte dat zij dit voorrecht te danken hebben aan wat de Heer Jezus heeft gedaan op het kruis, door Zich daar volkomen aan God te geven. Zij denken in verbinding met hun wijding tot priester ook aan Hem in Zijn volkomen toewijding aan God in Zijn leven op aarde, wat voorgesteld wordt in het brood. Zij delen die dankbare gedachten met de Heer Jezus, de ware Aäron, waardoor ook Hij Zich als het ware voedt.

Vlees en brood dat overblijft, moet worden verbrand. Wat we niet kunnen bevatten van het werk en het leven van de Heer Jezus, moeten we niet proberen te begrijpen, maar moeten we wegdoen.

Plaats en duur van de wijding

De duur van de wijding is zeven dagen. Dat spreekt van ons hele leven. Het getal zeven is het getal van volmaaktheid. Zeven dagen wil dan zeggen een volkomen periode. Met de achtste dag (Lv 9:1) begint een nieuwe periode. De tijd van onze priesterwijding beslaat ons hele leven. Wij zijn ‘voortdurend’, elke dag van ons leven, priesters (Hb 13:15).

Wel staat onze priesterdienst op een bijzondere manier in verbinding met de tent van ontmoeting of de tent der samenkomst. God wil dat onze dagelijkse, voortdurende priesterdienst altijd in ons hart verbonden is met de plaats waar Hij met Zijn volk samenkomt, dat is voor ons de plaatselijke gemeente.

God wil dat wij als priester op de juiste plaats zijn – “bij de ingang van de tent der samenkomst” –, gedurende de door Hem bepaalde periode – “dag en nacht, zeven dagen lang” –, en in de juiste gezindheid – “het u door de HEERE gegeven voorschrift in acht nemen”. Alleen als wij Zijn geboden bewaren en erover waken dat de dienst gebeurt zoals Hij dat wil, zullen we onze priesterdienst kunnen blijven uitoefenen. Houden we geen rekening met Hem en Zijn wil, dan zal onze priesterdienst ‘sterven’ (Lv 10:1-2).

Aäron en zijn zonen gehoorzamen

De gehoorzaamheid van Aäron en zijn zonen is indrukwekkend en voorbeeldig. Helaas wordt daarvan al snel wordt afgeweken (Lv 10:1). Het is te wensen dat deze gehoorzaamheid ook in het tegenwoordige priesterschap van de gelovigen bij alle gelovigen steeds wordt aangetroffen. Helaas blijkt ook in de christenheid hoezeer daar is afgeweken van het priesterschap van alle gelovigen. Zelfs daar waar het priesterschap van alle gelovigen wordt beleden, handelt men er vaak niet naar.

Copyright information for DutKingComments